• au·to·ma·ti·se·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
automatiseren
automatiseerde
geautomatiseerd
zwak -d volledig

automatiseren

  1. overgankelijk automatisch doen werken
    • De hele boekhouding werd geautomatiseerd. 
    • Mechaniseren gaat meestal over vervangen van spierarbeid door machines, bij automatiseren gaat meer over het vervangen van denkarbeid door machines en computers. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]