Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • au·to·be·zit
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord autobezit
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het autobezito

  1. het in eigendom hebben van een auto met name als het gaat over een groep mensen
    • Pas rond 2030 zijn de prijzen van zelfrijdende auto’s zover gedaald dat je er zelf een zou kunnen en willen kopen. Maar de vraag is of je dat wilt, aldus UBS. Voor mensen die in steden wonen, kunnen robot-taxi's een veel goedkoper en handiger alternatief bieden voor autobezit. Een rit met een robottaxi wordt per kilometer vele malen goedkoper dan met een eigen auto. Stedelingen kunnen zo duizenden dollars per jaar besparen. UBS voorspelt dan ook dat in 2035 ruim 80 procent van de mensen zal kiezen voor deze vervoersvorm en dat het stedelijk autobezit met 70 procent zal dalen. [1] 
    • In het scenario van Stad Up wordt het autobezit teruggedrongen. In debat komen ook andere positieve effecten voor de stad naar voren: door minder autoverkeer zal Enschede schoner, veiliger en stiller worden. [2] 
    • De grootste uitdagingen waar Volkswagen voor staat, zijn volgens Diess het inpassen van elektrisch rijden en andere nieuwe technologieën zoals autonoom rijden en diensten die het delen van het autobezit aanmoedigen, die de sector momenteel overspoelen. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen