asceet
- as·ceet
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘iemand die zich op godsdienstige gronden beperkingen oplegt’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | asceet | asceten |
verkleinwoord | asceetje | asceetjes |
de asceet m
- iemand die zich aan godsdienstige praktijken en boetedoeningen wijdt en zeer sober leeft [2]
1. iemand die zich aan godsdienstige praktijken en boetedoeningen wijdt en zeer sober leeft
- Het woord asceet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "asceet" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "asceet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be