arrivist
- ar·ri·vist
- naamwoord van handeling van arriveren met het achtervoegsel -ist[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | arrivist | arrivisten |
verkleinwoord |
de arrivist m
- (pejoratief) iemand die met alle geoorloofde en niet-geoorloofde middelen probeert een officiële positie te verkrijgen
- ▸ De oppositiepartijen hakten fors in op het jobhoppen van beide N-VA-ministers. Sven Gatz (Open VLD) sprak van 'een absoluut dieptepunt voor het Vlaams parlement en de politiek in het algemeen'. Lode Vereeck (LDD) noemde het een 'beschamende vertoning' en doopte de de N-VA om tot de 'Nieuw-Vlaamse Arrivisten'.[2]
- Het woord arrivist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "arrivist" herkend door:
37 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron llo“Bourgeois en Muyters zijn opnieuw Vlaams minister” (07/07/2010), De Standaard
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be