streber
- stre·ber
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘eerzuchtige’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- Afgeleid van het Duitse woord Streber ("carrièrejager"), afgeleid van het werkwoord streven.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | streber | strebers |
verkleinwoord | strebertje | strebertjes |
streber m
- iemand die gefocust is op een goed geachte prestatie
- Wat is hij toch een strebertje... Hij zit altijd met zijn neus in de boeken.
- Het woord streber staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "streber" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "streber" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be