• stre·ber
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘eerzuchtige’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • Afgeleid van het Duitse woord Streber ("carrièrejager"), afgeleid van het werkwoord streven.
enkelvoud meervoud
naamwoord streber strebers
verkleinwoord strebertje strebertjes

streber m

  1. iemand die gefocust is op een goed geachte prestatie
    • Wat is hij toch een strebertje... Hij zit altijd met zijn neus in de boeken. 
92 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]