architectuurstijl

  • ar·chi·tec·tuur·stijl
enkelvoud meervoud
naamwoord architectuurstijl architectuurstijlen
verkleinwoord

de architectuurstijlm

  1. (bouwkunde) een manier van bouw die kenmerkend is voor een bepaalde periode of plaats
     Dat ook de sprookjes zelf na 200 jaar nog zo levendig verteld worden, schrijft Freyberger toe aan de sobere stijl van de broers. "Ze schreven de sprookjes zonder veel bijvoeglijke bijwoorden die de verhalen aan een specifieke tijd hadden gebonden. Een kasteel is gewoon een kasteel, welke architectuurstijl moet je er zelf bij verzinnen."[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Lambert Teuwissen
    “'Grimms' populariteit onverwacht'” (Zaterdag 8 december 2012, 09:14), NOS