• ar·ca·de
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘boogstelling’ voor het eerst aangetroffen in 1618 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord arcade arcaden
arcades
verkleinwoord - -

de arcadev [3]

  1. (bouwkunde) op twee kolommen rustende boog
95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]