• ar·beids·mo·raal
enkelvoud meervoud
naamwoord arbeidsmoraal arbeidsmoralen
verkleinwoord

de arbeidsmoraalv / m

  1. de houding van iemand t.o.v. werk; de wil om te werken
     Algemeen directeur Robert Canterbury (R.C.) Buford en coach Gregg 'Pop' Popovich van San Antonio Spurs zijn blij met de komst van Hammon. "Ik heb er vertrouwen in dat de club veel baat heeft bij haar basketbalkennis en haar arbeidsmoraal", zei Pop in een verklaring. Dit jaar wonnen de Spurs voor de vijfde keer de NBA-titel.[2]
     Vrijwel alle mensen gaan gewoon naar hun werk als ze griepachtige klachten hebben. Voor personeel in de zorg geldt dat nog sterker dan voor andere beroepen. Er zijn verschillende verklaringen voor die hoge arbeidsmoraal, variërend van geen betaald ziekteverlof, angst om de baan kwijt te raken tot het gevoel onmisbaar te zijn.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Eerste vrouwelijke assistent in NBA” (Woensdag 6 augustus 2014, 12:04), NOS
  3.   Weblink bron
    Rinke van den Brink
    “'Doorwerken met griepverschijnselen echt niet doen'” (Woensdag 13 mei 2020, 20:14), NOS