• aqua·vit
  • Leenwoord uit het Deens, noors of zweeds, in de betekenis van ‘Scandinavische sterkedrank’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • van Deens/Zweeds akvavit [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aquavit aquavits
verkleinwoord aquavitje aquavitjes

de aquavitm

  1. (drinken) een sterkedrank, op basis van karwij, uit Scandinavië
71 % van de Nederlanders;
71 % van de Vlamingen.[3]


  • a·qua·vit
enkelvoud meervoud
aquavit aquavites

aquavit m

  1. (drinken) aquavit