appelaar
- ap·pe·laar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appelaar | appelaars appelaren |
verkleinwoord | appelaartje | appelaartjes |
de appelaar m
1. zie: appelboom
- Het woord appelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "appelaar" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
70 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be