antitrombotisch
- an·ti·trom·bo·tisch
- Afgeleid van trombotisch met het voorvoegsel anti-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | antitrombotisch | antitrombotischer | |
verbogen | antitrombotische | antitrombotischere | |
partitief | antitrombotisch | antitrombotischers | - |
antitrombotisch
- (medisch) wat de vorming van bloedstolsel tegengaat
1. wat de vorming van bloedstolsel tegengaat
- Het woord 'antitrombotisch' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.