antiflogisticum
- an·ti·flo·gis·ti·cum
- afgeleid van het Griekse φλογιστός 'phlogistós' (ontsteking) met het voorvoegsel anti- en met het achtervoegsel -icum
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | antiflogisticum | antiflogistica |
verkleinwoord | antiflogisticumpje | antiflogisticumpjes |
het antiflogisticum o
- (medisch) (farmacologie) een middel dat ontsteking tegengaat
- [Er] bestaat in de tandheelkunde behoefte aan een veilig en effectief antiflogisticum. [1]
1. een middel dat ontsteking tegengaat
- Het woord 'antiflogisticum' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ p509. Mondziekten en kaakchirurgie By B Stegenga, A Vissink, A Ballast Illustrated by E.G.C. van Ommen Contributor A Ballast Published by Uitgeverij Van Gorcum, 2000 ISBN 9023235002, ISBN 9789023235002 573 pages