• an·ge·jid·deld
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen angejiddeld angejiddelder angejiddeldst
verbogen angejiddelde angejiddeldere angejiddeldste
partitief angejiddelds angejiddelders -

angejiddeld

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) zich als niet-Jood thuis voelend in een Joodse omgeving
    • Of je bent alleen maar angejiddeld: je verkeert graag onder joodse vrienden en kent veel jiddische woorden, terwijl je geen aantoonbaar joods bloed hebt. [2]