anciënniteit
- an·ci·en·ni·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ouderdom in rang’ voor het eerst aangetroffen in 1764 [1]
- afgeleid van het Franse ancienneté (met het achtervoegsel -iteit) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | anciënniteit | anciënniteiten |
verkleinwoord |
de anciënniteit v
- de periode dat iemand verbonden is aan een bepaalde organisatie
- Bij het leggen van die puzzel gelden een paar vuistregels. Fracties hebben per Tweede Kamerlid recht op 52 vierkante meter. Binnen die ruimte wordt ook het ondersteunend personeel gehuisvest. Grote fracties, vanaf vijftien zetels, hebben recht op een eigen ‘fractiekamer’: een vaste vergaderruimte. Binnen veel fracties geldt anciënniteit: het langstzittende Tweede Kamerlid - kabinetsjaren tellen ook mee - mag de mooiste werkkamer uitzoeken.[4]
1. de periode dat iemand verbonden is aan een bepaalde organisatie
- Het woord anciënniteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "anciënniteit" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "anciënniteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ anciënniteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Christiaan Pelgrim Philip de Witt Wijnen 21 maart 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be