[1] Een amsterdammertje.
  • am·ster·dam·mer·tje
  • In de betekenis van ‘paaltje tegen parkeren op de stoep’ voor het eerst aangetroffen in 1974 [1]
  • Verkleinwoord van Amsterdammer [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord amsterdammertje amsterdammertjes

het amsterdammertjeo dim. tant.

  1. een paaltje op het trottoir dat ongewenst parkeren voorkomt
    • Amsterdam is beroemd om zijn amsterdammertjes op de trottoirs. 
  2. een ronde, gevulde koek, bestaande uit twee plakjes boterdeeg waartussen een mengsel van banketspijs en amandelspijs wordt gespoten
    • Het amsterdammertje is de Amsterdamse versie van de alom bekende rondo.