amper
- am·per
- In de betekenis van ‘bijwoord van hoedanigheid: ternauwernood’ voor het eerst aangetroffen in 1771 [1]
- Onzeker. Mogelijk van Middelnederlands amper "bitter", via een uitdrukking die "met moeite" zou betekenen. Anders mogelijk van Maleis hampir.[2]
amper
- nauwelijks, bijna niet
- Hij kon amper ademhalen.
- Hij kon amper naar het toilet lopen.
- ▸ Ze was slechts een meter negenenvijftig en woog amper vijfenveertig kilo.[3]
- Het woord amper staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "amper" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "amper" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ amper op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
amper