Wijnamfoor in een staander


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • am·foor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kruik’ voor het eerst aangetroffen in 1873 [1]
  • afgeleid van het Griekse 'amphí-' (aan beide kanten) met het achtervoegsel -foor [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord amfoor amforen
verkleinwoord amfoortje amfoortjes

Zelfstandig naamwoord

de amfoorv / m

  1. een door de oude Grieken en Romeinen gebruikte buikige kruik met twee oren
    • In dit museum staat een prachtige amfoor. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
73 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen