• am·bu·lan·ce·broe·der
enkelvoud meervoud
naamwoord ambulancebroeder ambulancebroeders
verkleinwoord

de ambulancebroederm

  1. (beroep) verpleegkundige die werkt op de ziekenauto
    • Uiteindelijk waren het de ambulancebroeders die uitvogelden wat er met de chauffeur aan de hand was. Roos: ,,Zij hadden de tolkenapp bij zich en waren er vrij snel achter dat deze man hoogstwaarschijnlijk aan nierstenen leed. [1] 
    • De 24-jarige Almeloër die ervan verdacht wordt in de nacht van zaterdag op zondag in zijn woonplaats een ambulancebroeder te hebben aangevallen, is volgens de politie zondagavond op vrije voeten gesteld. [2] 
    • De verdachte in cel C21, een 24-jarige man, heeft enkele uren eerder al het landelijke nieuws gehaald, toen hij volgens een politiebericht in Almelo een ambulancebroeder mishandelde. Als zijn celdeur opengaat om even te luchten, zegt hij tegen Herr dat het echt niet zo erg was. De bewaker gaat er niet op in. "Wij gaan niet over jouw zaak." [3]