• am·bachts·heer

deambachtsheerm

  1. (geschiedenis) een heer met plaatselijke regeermacht en bevoegdheid tot rechtspraak in de z.g. ambachtsheerlijkheid
     Voor degenen die Aviceford Manor niet kennen: het is het kleinste van de drie landgoederen op de uitgestrekte domeinen van Ellis Abbey. Abdis Elfilda (inderdaad, de peettante van prinses Elfilda) had Emont Vis-de-Loup, de jongste zoon van lord Henry Vis-de-Loup, de vierde baron van Wilston, aangesteld als ambachtsheer van Aviceford.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers op Wikipedia, ISBN 9789026346477