almogendheid
- al·mo·gend·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | almogendheid | almogendheden |
verkleinwoord |
- de mate waarin men alles kan regelen zoals men dat goeddrukt
- het alles kunnen doen zoals dat past bij een godheid
- Het woord almogendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.