allervriendelijkst


  • al·ler·vrien·de·lijkst
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen allervriendelijkst
verbogen allervriendelijkste

allervriendelijkst [1]

  1. heel erg vriendelijk
     Beste man, zei Anna Michajlovna allervriendelijkst tegen de lakei, ik weet dat graaf Kirill Vladimirovitsj erg ziek is.[2]
     Cheng zelf zit ondertussen met een lange, zwarte bontjas op een klapstoeltje te wachten totdat hij weer in actie mag komen. Met zijn bloedrode contactlenzen ziet hij er een beetje creepy uit, maar als hij over Nederland en de Nederlanders vertelt, is hij allervriendelijkst: "Dit is een van de mooiste landen waar ik ooit ben geweest. En jullie zijn allemaal zo aardig."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron
    Roel Pauw
    “Zwaardvechtende vampiers in Amersfoort” (21-04-2015), NOS