allerbelangrijkst

  • al·ler·be·lang·rijkst
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen allerbelangrijkst
verbogen allerbelangrijkste
  1. uiterst belangrijk; van het grootste belang
     Het allerbelangrijkst was echter dat zij in tegenstelling tot Pieter niets te verbergen had.[1]
94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]