Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·leen·wo·nend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen alleenwonend
verbogen alleenwonende
partitief alleenwonends

Bijvoeglijk naamwoord

alleenwonend

  1. van een persoon dat deze in zijn eentje een huishouding vormt
     Veel meer vrouwen dan mannen worden slachtoffer. Van alle slachtoffers is 80 procent een vrouw. Andere kenmerken van slachtoffers zijn: alleenwonend en veelal 80-plusser. Onwetendheid en allerlei beperkingen kunnen het risico vergroten om slachtoffer te worden van financiële uitbuiting.[1]
     Volgens het Rode Kruis zijn steeds meer mensen in Nederland ouder en alleenwonend en woont ook familie steeds verder bij elkaar vandaan. "Juist voor deze groep mensen is het goed om na te gaan hoe zij zich het beste kunnen redden in een onvoorziene situatie."[2]
Verwante begrippen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Wie lopen het grootste risico?” (30-11-2012), NOS
  2.   Weblink bron “Rode Kruis: Nederlanders slecht voorbereid op noodsituatie” (02-07-2018), NOS