agressiviteit
- agres·si·vi·teit
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het agressief-zijn’ voor het eerst aangetroffen in 1933 [1]
- Afgeleid van agressief met het achtervoegsel -iteit [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | agressiviteit | agressiviteiten |
verkleinwoord |
de agressiviteit v
- de neiging tot agressie
- het agressief zijn
- ▸ Ze had Kron nooit serieus genomen als hij zijn pijlen op de agressiviteit van het kapitalisme richtte; ze had hem niet geloofd als hij haar van Gombrowski's kwaadaardigheid probeerde te overtuigen.[3]
- ▸ Bovendien verloor ik op school iets van de agressiviteit die er met de jaren in me was gegroeid.[4]
- (medisch) de mate waarin een ziekte zich verspreid
1. de neiging tot agressie
2. het agressief zijn
- Het woord agressiviteit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "agressiviteit" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "agressiviteit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ agressiviteit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Ons soort mensen” (2016), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026334672
- ↑ Victoria Holt“Gevangene van de Pasja” (1989), Saga, ISBN 9788726484915
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be