Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zwaai·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afzwaaier afzwaaiers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afzwaaierm

  1. iets wat zijn doel helemaal mist
    • Singh, afkomstig van de Fiji Eilanden en in 2000 winnaar van de Masters, sloeg de bal af van de tee van hole zeven, maar zijn afzwaaier belandde op de green van hole acht, waar de onfortuinlijke caddie stond. [2] 
    • Handboogschutter Sjef van den Berg heeft zich geplaatst voor de achtste finales op de Olympische Spelen in Rio de Janeiro. Hij won in een gelijkopgaande strijd van de Turk Mete Gazoz in vijf sets: 29-29, 27-28, 26-25, 28-27 en 28-25. Van den Berg schoot zeer constant zonder afzwaaiers. Hij noteerde slechts met twee pijlen een acht, de rest was een negen of tien. [3] 
    • Hoe meer raketten er worden afgeschoten, hoe groter de kans op een afzwaaier die Rusland of Iran treft en die tot een militaire reactie kan aanzetten. [4] 
  2. soldaat die de militaire dienst verlaat
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen