Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zij·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afzijdigheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

afzijdigheid v [1]

  1. het zich ergens niet bij betrokken voelen het zich ergens niet mee bemoeien
     Ik wist dat hij ons niet wilde kritiseren om onze afzijdigheid.[2]
     Die wederzijds afzijdigheid, de bijna gecultiveerde afstand, daar ben ik mij over blijven verbazen. Zeker toen duidelijk werd dat de problemen voor de Marokkaanse Nederlanders steeds nijpender werden.[3]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Kamervoorzitter Arib: We moeten vertellen wat democratie betekent” (19-09-2017), NOS