IPA: /'ɑftɑstə(n)/

  • af·tas·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aftasten
tastte af
afgetast
zwak -t volledig

aftasten

  1. overgankelijk aanrakend onderzoeken
    • In het pikkedonker tastte hij de muur af om de lichtschakelaar te vinden. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be