afstikken
- af·stik·ken
afstikken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afstikken |
stikte af |
afgestikt |
zwak -t | volledig |
- voltooien van het naaien van een naad
- ‘Heel best, mevrouw. Ik zal dadelijk maat nemen. Maar gaat u toch zitten, mevrouw. Ik moet eerst nog even dezen naad afstikken, weet u.’ [3]
- met een spa een rechthoekig stuk grond losmaken van de grond eromheen
- [2] afsteken (meer gangbare uitspraakvariant)
- [2] afstikker
- Het woord 'afstikken' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afstikken" herkend door:
75 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Standaard (ca. 1927)–Maren Koster Onze lievelingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be