afstammelinge
- af·stam·me·lin·ge
- afleiding van afstammeling met het achtervoegsel -e
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afstammelinge | afstammelinges |
verkleinwoord | afstammelingetje | afstammelingetjes |
de afstammelinge v
- (familie) vrouwelijke bloedverwant in neerdalende lijn
- ▸ Zij was geen afstammelinge van de oudadellijke families en zelfs haar vrienden konden haar geen schoonheid noemen.[1]
- ▸ Gedurende drie dagen waande ik me het middelpunt van de attenties van een maskerdat ik voor een afstammelinge van de Tullia's of de Poppaea's hield, terwijl ik domweg de speelbal van een contadina was, een boerenmeisje zeg maar.[2]
- Het woord afstammelinge staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf , ISBN 9026978073
- ↑ “De graaf van Monte-Cristo” (2007), L.J. Veen , ISBN 9789020413021