afsplinteren
- af·splin·te·ren
- samenstelling van af bw en splinteren ww
afsplinteren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afsplinteren |
splinterde af |
afgesplinterd |
zwak -d | volledig |
- losraken van kleine scherpe stukjes hout van een groter stuk hout
- (figuurlijk) losraken of losmaken van een groter geheel
- [2] afbrokkelen
- Het woord 'afsplinteren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.