Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·scha·ke·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afschakeling afschakelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afschakelingv

  1. het verbreken van een verbinding
     GTS verwacht dat een gedwongen afschakeling van bijvoorbeeld de industrie komende winter niet nodig zal zijn.[1]
     De Belgische journaals melden sinds begin november naast de weersverwachting ook de stroomverwachting. Het is een onderdeel van een grootscheepse campagne die het elektriciteitsverbruik komende winter terug moet dringen. Er is ook een app van netbeheerder Elia die dat aangeeft: bij groen is de situatie normaal, rood betekent risico op afschakeling en zwart: u wordt afgeschakeld.[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Gasunie verwacht geen gastekort deze winter, ook als Rusland niks levert” (Donderdag 14 juli 2022, 06:01), NOS
  2.   Weblink bron “België in de ban van een stroomtekort” (Vrijdag 5 december 2014, 15:39), NOS