Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ro·ming
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afroming afromingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afromingv

  1. de verwijdering van de waardevolle vetlaag van koeienmelk
  2. (figuurlijk) het mooie van iets afhalen zodat het in waarde daalt
    • De oppositie is minder enthousiast. "Een extra korting voor erfpachters is niet de oplossing," reageert GroenLinksraadslid Zeeger Ernsting. CDA-raadslid Diederik Boomsma vindt de aanpassingen 'volstrekt onvoldoende'. "De schaamteloze afroming van de grondwaardestijging gaat gewoon door." Hij wil af van de rekenmethode voor de waarde van de grond. [2] 
    • De staatssecretaris wil grondgebonden bedrijven niet ontzien bij de afroming van fosfaatrechten op het moment dat die verhandeld worden. Hij wil de afgeroomde rechten gebruiken om andere boeren tegemoet te komen. [3] 
    • In 2004 besloot hij uit de politiek te gaan en werd hij bankier en bedrijfsadviseur. Dat legde hem geen windeieren. Merz is intussen miljonair. Zijn gedachtewereld is duidelijk neoliberaal van karakter: verlaging van de inkomstenbelasting, afroming van de sociale uitkeringen. [4] 
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[5]


Verwijzingen