• af·ro·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afromen
roomde af
afgeroomd
zwak -d volledig

afromen

  1. het beste ergens vanaf halen
    • Hij denkt dat de maatregelen niet afdoende zijn om de exorbitante bonussen af te romen. 
  2. bankbiljetten uit de kassa verwijderen en opbergen (in een kluis)
    • Door het afromen van de kassa's hopen de winkeliers de overvallen tegen te gaan. 
90 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be