afrijden
- af·rij·den
- samenstelling van af en rijden
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afrijden |
reed af |
afgereden |
klasse 1 | volledig |
afrijden [1]
- onovergankelijk naar beneden rijden
- (verkeer) onovergankelijk rijexamen afleggen
- overgankelijk doorkruisen
- overgankelijk afmatten
- Het woord afrijden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afrijden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be