• af·ne·mend
vervoeging van: afnemen
verbogen vorm: afnemende

afnemend

  1. onvoltooid deelwoord van afnemen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afnemend afnemender afnemendst
verbogen afnemende afnemendere afnemendste
partitief afnemends afnemenders -

afnemend

  1. kleiner worden van de verlichting van de maan in de periode van volle tot nieuwe maan in
    • Morgen is het 's-nachts donkerder dan vandaag want er is een afnemende maan. 
  2. achteruitgaand
    • Er is een afnemende welvaart in ons land.  
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be