• af·mes·ten

afmesten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afmesten
mestte af
afgemest
zwak -t volledig
  1. (veeteelt) laatste fase van het mesten van een dier voordat men het slacht
    • ,,Per zending krijgen we 90.000 eendagskuikens van een broederij uit Drenthe, alleen mannetjes. Dan wegen ze 42 gram. Als ze met vrachtwagens worden afgeleverd, is het 35 graden in onze twee stallen. Na een week is dat nog 27 graden. Ze zien daglicht door ramen met isolatieglas en via lichtkoepels. Ze krijgen vier of vijf soorten voer; voor hun start, groei en het afmesten. [2] 
    • Nu worden jaarlijks al duizenden lammeren levend naar Zuid-Europese landen getransporteerd om daar geslacht en geconsumeerd te worden. Maar als in Nederland eveneens vraag ontstaat naar dit product kan het afmesten en afslachten ook op grotere schaal hier plaatsvinden. [3]