afleveringsbewijs
- af·le·ve·rings·be·wijs
- samenstelling van aflevering zn en bewijs zn met het invoegsel -s- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afleveringsbewijs | afleveringsbewijzen |
verkleinwoord |
het afleveringsbewijs o
- bewijs dat de leverancier iets bij de klant heeft gebracht
- Het protocol, bezwering van alle gevaren. Zoals iedereen die voor het opstijgen een vliegtuig betreedt, zich bij de bemanning moet identificeren. De ‘tankboeren’ die hun afleveringsbewijs in de cockpit leggen. De cateraars. Security. Schoonmakers. Soms stuurt de maatschappij expres iemand zonder ID het toestel in, om te kijken of de crew wel alert is. Challengen, noemen ze dat. Ze leggen ook weleens een pakje ergens neer en kijken of het cabinepersoneel het opmerkt voordat de passagiers aan boord gaan.[2]
- De transporteurs worden verdacht van fraude met mestformulieren. Bij de invallen is één arrestatie verricht. De betrokken bedrijven worden ervan verdacht systematisch afleveringsbewijzen dierlijke meststoffen te hebben opgemaakt. Een veehouder moet met een dergelijk bewijs aantonen dat hij de overtollige mest van zijn bedrijf afvoert. Voor de transporteur die de mest vervoert dient het afleveringsbewijs als bewijsstuk om subsidie te verkrijgen op het mesttransport.[3]
- Het woord afleveringsbewijs staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Jutta Chorus 23 mei 2016 Was er een bom op het vliegtuigtoilet?
- ↑ NRC 25 september 1991 Fraude formulieren mesttransporten