afkoker
- af·ko·ker
- naamwoord van handeling van afkoken met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afkoker | afkokers |
verkleinwoord |
de afkoker m
- (voeding) soort aardappel die uit elkaar valt voor ze helemaal gaar is; zeer bloemige aardappel
- ▸ Rijen fietsen met een joekel van een rek boven het voorwiel, zeg maar gerust: laadklep. Groot genoeg om vijf ongesneden vol-korenbroden, drie halfjes wit plus een gezinszak krentenbollen mee te kunnen vervoeren en dan hou je nog ruimte over voor een zak afkokers van tien kilo.[3]
- (pejoratief) dom persoon die een te zacht karakter heeft
- Het woord afkoker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afkoker" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ afkoker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron BERT DIJKSTRA“Lekker veel” (23 nov. 2013), De Telegraaf
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be