afkatten
- af·kat·ten
- In de betekenis van ‘afsnauwen’ voor het eerst aangetroffen in 1970 [1]
- samenstelling van af en katten [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afkatten |
katte af |
afgekat |
zwak -t | volledig |
afkatten [3]
- iemand op een onvriendelijke manier toespreken
- Asscher was na een halfuurtje uitgesproken en het duurde even voor ik antwoord kreeg op mijn bondige vraag: „En?” „Een goede rede”, zei ze, waarna ze aarzelde. „Maar je voelt nog niet helemaal de vonk?”, viste ik. Ze knikte. „Maar dat zal ook wel komen”, zei ze, „omdat ik laatst weer de beelden terugzag van hoe hij Diederik afkatte en hoe geslagen die daarop reageerde.”[4]
- „De Tweede Kamerverkiezingen. Ik heb veel debatten gekeken, want mijn man volgt het allemaal op de voet. Het viel mij op dat Rutte en Samsom een beetje lullig tegenover elkaar stonden. Ze waren alleen maar bezig met elkaar afkatten en met proberen zelf het beste uit de bus te komen. En ik geloof ze ook niet. Uiteindelijk heb ik Partij voor de Dieren gestemd, net als de vorige keren.” [5]
vervoeging van |
---|
afkatten |
afkatten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afkatten
- ...dat wij afkatten.
- ...dat jullie afkatten.
- ...dat zij afkatten.
- ...dat wij afkatten.
- Het woord afkatten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afkatten" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
65 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "afkatten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ afkatten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Frits Abrahams 16 januari 2017
- ↑ NRC Marianne Oosterbaan 31 december 2012
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be