afhuren
- af·hu·ren
- samenstelling van af en huren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afhuren |
huurde af |
afgehuurd |
zwak -d | volledig |
afhuren [1]
- iets in zijn geheel huren zodat niemand anders het meer kan huren
- De boerkinidiscussie was al vóór Corsica zo hoog opgelopen dat de directeur van het Speedwater Park, een waterparadijs in Les Pennes-Mirabeau, ook in het zuiden van Frankrijk, besloot een voor 10 september gepland festijn af te gelasten. De particuliere organisatie Smile 13 wilde het park afhuren voor een dag waarop alleen vrouwen en kinderen (jongens tot 10 jaar) welkom waren, met de boerkini of bad-jilbab (een kledingstuk dat meer op een lange jurk dan op een wetsuit lijkt) als badtenue. [2]
- Het woord afhuren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afhuren" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Marc Leijendekker 15 augustus 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be