• af·fuit
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onderstel van een vuurmond’ voor het eerst aangetroffen in 1564 [1]
  • afgeleid van het Franse affût [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord affuit affuiten
verkleinwoord affuitje affuitjes

het affuito

  1. (militair) een onderstel waarop een kanon verreden kan worden
48 % van de Nederlanders;
37 % van de Vlamingen.[4]