Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·fi·li·a·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord affiliatie affiliaties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de affiliatiev

  1. verbondenheid met een moederorganisatie
  2. acceptatie als lid van een vereniging of verbond
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen