Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • afa·tisch
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afatisch afatischer
verbogen afatische afatischere
partitief afatisch afatischers -

Bijvoeglijk naamwoord

afatisch

  1. lijdend aan afasie
    • Ze spelt niet goed en is afatisch. 
  2. betrekking hebbend op afasie
    • Zij lijdt aan een afatische stoornis. 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

41 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be