adventkalender
- ad·vent·ka·len·der
- samenstelling van advent zn en kalender zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | adventkalender | adventkalenders |
verkleinwoord |
de adventkalender m
- (religie) kalender voor het aftellen van de laatste 24 dagen voor kerstmis waarbij men iedere dag een luikje of pakje mag openmaken
- ▸ In Denemarken schiet de verkoop van de speeltjes omhoog. Vooral een 'adventkalender' blijkt een bestseller.[1]
- ▸ Het bedrijf is onderdeel van IJsvogel Retail, marktleider op het gebied van dierenspeciaalzaken in Nederland. Veel verkochte kerstitems: een pluchen rendier, een adventkalender, speciaal bier en friet voor de hond, een doos met kerstsnacks en hondentruitjes. Vorig jaar gingen in totaal 15.000 van deze producten over de toonbank, nu zijn er al 17.000 kerstitems verkocht.[2]
- Het woord adventkalender staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron “Gouden tijden voor seksspeeltjesverkoper: 'We hebben honger'” (07-04-2020), NOS
- ↑ Weblink bron Marloe van der Schrier“Kerstassortiment voor honden en katten: ‘Ook op feestdagen wordt meer uitgegeven aan huisdieren’” (15-12-2021), Tubantia