Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • adop·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aannemen als kind’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • afgeleid van het Franse adopter of daarvoor van het Latijnse 'adoptare' (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
adopteren
adopteerde
geadopteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

adopteren

  1. overgankelijk een kind aannemen en verzorgen alsof het iemands eigen kind is
    • Adopteren doet men voornamelijk binnen de eigen familie, maar ook internationale adoptie komt veelvuldig voor. 
  2. voor iets zorgen alsof het van jezelf is
    • De historische vereniging adopteerde verschillende monumenten in de stad en zorgde ervoor dat ze goed onderhouden bleven. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen