• acht·urig
  • In de betekenis van ‘acht uur durend’ voor het eerst aangetroffen in 1892 [1]
  • Samenstellende afleiding van acht en uur met het achtervoegsel -ig [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen achturig
verbogen achturige
partitief achturigs - -

achturig

  1. acht uren durend
    • De invoering van de achturige werkdag in 1911 zorgde ervoor dat mensen de tijd hadden de producten te consumeren die ze geproduceerd hadden. 
57 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[3]