achterportier
- ach·ter·por·tier
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | achterportier | achterportieren |
verkleinwoord | achterportiertje | achterportiertjes |
het achterportier o
- deur achterin een voertuig (m.n. bij een auto of bus)
- ▸ De man stopte het meisje in de kofferbak. Ze wist te ontsnappen toen de auto stilhield op een industrieterrein. Via de achterbank en het achterportier kwam ze buiten. Ze kon instappen bij een passerende automobilist.[2]
- ▸ Agenten zagen de auto in het buitengebied staan, half in de bosjes. "Wij zagen beslagen ruiten en vroegen ons oprecht af wat iemand dáár nu moest doen", schrijft de politie op Instagram. "Toen wij aankwamen zwaaide het achterportier open en hadden wij zicht op een volledig ingerichte (mobiele) 'thuiswerkplek'."[3]
- Het woord achterportier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Meisje ontsnapt aan ontvoerders” (21-11-2014), NOS
- ↑ Weblink bron “Auto met beslagen ruiten in bosjes blijkt mobiele thuiswerkplek” (28-01-2021), NOS