Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·pa·gi·na
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achterpagina achterpagina's
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de achterpaginav / m

  1. de achterkant van een publicatie
    • Premier Mark Rutte (VVD) noemt een open brief van onder anderen vicepremier Lodewijk Asscher (PvdA) een slap aftreksel van zijn eigen oproep om normaal te doen. Het origineel is beter, aldus Rutte in een commentaar op de advertentie met Asscher vrijdag op de achterpagina van de Volkskrant.[2] 
    • Als rechtenstudent maakte hij de cartoon oorspronkelijk voor het studentenblad Propria Cures, samen met dispuutgenoten Bastiaan Geleijnse en tekenaar Jean-Marc van Tol. Sinds 1999 verschijnt hun strip dagelijks op de achterpagina van NRC Handelsblad.[3] 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen