• achro·no·lo·gisch
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen achronologisch achronologischer
verbogen achronologische achronologischere
partitief achronologisch achronologischers -

achronologisch

  1. niet naar tijdstip gerangschikt
     Enquist neemt ons hinkstap- sprong en achronologisch mee door de tijd, langs de levensfasen van een opgroeiend meisje.[1]
  1.   Weblink bron “Anna Enquist: Contrapunt” (9 oktober 2008), Het Parool