• ab·sei·len
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘zich langs een touw naar beneden laten zakken’ voor het eerst aangetroffen in 1997 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
abseilen
seilde ab
abgeseild
zwak -d volledig

abseilen

  1. inergatief met behulp van een touw van een steile wand afdalen
    • Mijn favoriete bezigheid is abseilen van een hoge wand. 
  2. overgankelijk iemand langs een touw naar beneden laten zakken
93 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[3]